Kunstenbond: kunstenaarsbeleid mist in nieuw advies Raad voor Cultuur subsidiestelsel
De Raad voor Cultuur pleit in haar advies voor het nieuwe subsidiestelsel met verbreding en spreiding ook voor een opener stelsel waarin makers meer kansen geboden worden dan nu. Dat is een goede ontwikkeling omdat de balans in het huidige stelsel te veel op de instellingen gericht is. Wat nog wel ontbreekt is kunstenaarsbeleid, aldus de Kunstenbond.
De praktijk leert dat eerlijke betaling, goede contracten, meer zekerheid en een veilig en inclusief werkveld geen vanzelfsprekend gegeven is in de culturele en creatieve sector, terwijl dit wel zo zou moeten zijn. Dit komt door diverse bezuinigingen waar de cultuursector de effecten van ondervindt. Zo is er veel bezuinigd op cultuureducatie en staan betaalbare ateliers, studio’s en broedplaatsen op de tocht. Maar ook is sociaal en fiscaal beleid verdwenen of versoberd, wat de druk op de cultuurbegrotingen van het Rijk, de provincies en de gemeenten heeft doen toenemen. Zo zijn bewezen effectieve regelingen zoals de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) afgeschaft, waarbij startende kunstenaars ondersteund en gestimuleerd werden in de opbouw van hun beroepspraktijk. De verkorte WW-eisen passend voor flexibele dienstverbanden in de culturele sector zijn verdwenen, wat groei van zzp’ers in de hand heeft gewerkt. Daar staan nu bezuinigingen op de zelfstandigenaftrek en de stijging van de btw-tarieven tegenover. Kortom: allemaal maatregelen die tegenstrijdig en ongunstig zijn voor werkenden in de culturele en creatieve sector.
De kwetsbaarheid tijdens corona heeft ook aangetoond dat kunstenaarsbeleid nodig is als aanvullend onderdeel van het cultuurbeleid. De VNG wijst in hun propositie ‘Samen cultuur borgen’ ook nadrukkelijk op de onderfinanciering van gemeenten en provincies door het Rijk. Zo is er volgens hen nodig dat er erkenning komt voor cultuur als publiek goed dat structurele financiering vergt, dat er meer bestuurlijke samenwerking tussen overheidslagen komt, dat het gemeentefonds opgehoogd wordt met oog op fair pay, dat er een minimumbedrag beschikbaar wordt gesteld voor cultuureducatie en -participatie voor de jeugd zodat sprake is van een goed georganiseerde sector die zelf ook actief werkt aan navolgen van Fair Practice Code.
Om te waarborgen dat verbreding en spreiding niet leidt tot nieuwe bezuinigingen maar investeringen, zijn bindende afspraken en extra geld nodig. De claim van de Raad voor Cultuur van 100 miljoen euro extra hiervoor is kwetsbaar. Ook de claim op de benodigde 100 miljoen voor transitiekosten is kwetsbaar. Veranderingen zonder middelen voor transitie en ambitie pakt in onze ervaring desastreus uit. Er moet geen verwatering van aandacht voor kunstdisciplines plaatsvinden bij vorming van één groot cultuurfonds. Om daadwerkelijk synergie en besparing van administratieve lasten te realiseren moeten de afspraken tussen die drie overheden zoals ze nu bestaan met dit nieuwe stelsel drastisch worden herzien. De verdeling van grofweg gezegd aanbod, distributie en podium is niet langer toereikend; uniformering van Rijks-, provinciale en gemeentelijke subsidieaanvraagprocedures vraagt een grote bureaucratische transitie voordat er geld bespaard kan worden.
Er ligt dus een uitdagende taak voor de bewindspersoon voor cultuur om naast dit nieuwe cultuurbeleid ook met haar collega’s van onder andere Onderwijs, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Binnenlandse Zaken, Financiën en Economische Zaken een goed en doordacht kunstenaarsbeleid te maken om de werkenden in de culturele en creatieve sectoren aan de hand van het nieuwe subsidiestelsel perspectief te bieden op werk en inkomen.