Artikel Kunsten ’92: ‘Contouren van een nieuw cultuurbestel’
Kunsten ’92 schreef een vijfde artikel in een reeks waarin ze tot de verbeelding sprekende initiatieven verkennen die in lijn zijn met KUNSTEN2030. KUNSTEN2030 biedt een visie op een nieuwe culturele en creatieve sector en is bedoeld als prikkelend toekomstbeeld en startpunt voor debat.
Contouren van een nieuw cultuurbestel
Kunst en cultuur zijn in Nederland nog niet van en voor iedereen. Daarom moet het culturele cultuurbestel op de schop, vindt de Raad voor Cultuur. In zijn adviesrapport Toegang tot cultuur betoogt de Raad dat het huidige stelsel weeffouten bevat, die sterker aan het licht komen naarmate de wereld evolueert en het bestaande instrumentarium minder aansluit bij nieuwe ontwikkelingen. De combinatie van Basisinfrastructuur en zes Rijkfondsen (Filmfonds, Fonds voor Cultuurparticipatie, Fonds Podiumkunsten, Letterenfonds, Stimuleringsfonds Creatieve Industrie en Mondriaan Fonds) zou daarom per 1 januari 2029 vervangen moeten worden door een alternatief.
Kunsten ’92 juicht deze aanzet tot verandering toe en hoopt ook dat ernaar gehandeld wordt, zodat er over een paar jaar daadwerkelijk een ander, verbeterd cultuurbestel staat. Het advies van de Raad voor Cultuur sluit in hoge mate aan bij de uitgangspunten van het visiedocument KUNSTEN2030, waarin Kunsten ’92 een mogelijke toekomst voor de sector heeft geschetst.
Edo Dijksterhuis
Zo is het pleidooi voor het oprekken van de begrippen kunst en kwaliteit direct te koppelen aan het brede en inclusieve cultuurbegrip dat KUNSTEN2030 voorstaat. Hierin zijn kunst en cultuur relevant voor de gehele maatschappij en hebben zoveel mogelijk burgers toegang.
De regionale spreiding die een belangrijke plaats inneemt in het advies van de Raad voor Cultuur, is ook terug te vinden in KUNSTEN2030. Het visiedocument benadrukt het belang van het ecosysteem, waarin spelers op verschillende niveaus met elkaar verbonden zijn.
De nadruk die de Raad legt op het vereenvoudigen van aanvragen en het vergroten van de toegang tot regelingen, past in de visie van KUNSTEN2030 waarin vertrouwen zwaarder weegt dan verantwoording. De door de Raad voorgestelde Kaderwet om de verantwoordelijkheden en taken van provincies en gemeenten vast te leggen, impliceert ook erkenning van het belang van de cultuursector.
Over de noodzaak van één overkoepelend ‘superfonds’, waar de zes bestaande Rijksfondsen volgens de Raad in zouden moeten opgaan, wordt binnen Kunsten ’92 verschillend gedacht.
De Raad voor Cultuur noemt zijn voorstel een ‘prototype’, dat nog expliciete invulling behoeft. Kunsten ’92 vroeg vijf professionals uit verschillende geledingen van de kunstwereld om er hun licht over te laten schijnen.
Te weinig oog voor de vraagkant
“Ik mis het publiek in het rapport”, stelt Olav Velthuis, hoogleraar sociologie aan de Universiteit van Amsterdam, die onderzoek doet op het snijvlak van economie en cultuursociologie. “En dat is opmerkelijk, want de Raad voor Cultuur stelt juist het aanbodgestuurde karakter van de cultuursector aan de kaak. Vervolgens komt het publiek echter alleen aan bod als het gaat over cultuureducatie en blijft de vraagkant verder buiten beeld.”
Dat terwijl het uitgangspunt van het rapport volgens Velthuis absoluut klopt. “De kunstwereld functioneert momenteel op zo’n manier dat grote groepen niet bereikt worden. De Amsterdamse socioloog Abraham de Zwaan constateerde dat al in de jaren ’80 in zijn essay ‘Kwaliteit is klasse’ en het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft het steeds bevestigd. Geïnstitutionaliseerde kunst komt vooral terecht bij mensen die hoger opgeleid zijn en meer verdienen. Maar de Raad noemt geen van de SCP-onderzoeken. En het ontbreekt sowieso aan een analyse van de rol die kunstbeleid zou moeten spelen in een veranderend maatschappelijk landschap.”
Het voorstel om het kwaliteitsbegrip te verbreden vindt Velthuis “als socioloog heel interessant”. Maar ook hier mist hij een bepaalde grondigheid. “Amateurkunst en urban culture worden wel genoemd maar commerciële kunst – niet gesubsidieerde musea bijvoorbeeld – wordt niet gethematiseerd en ook de kunstmarkt ontbreekt. Maar een nog grotere omissie geldt de platformisering van cultuur via bijvoorbeeld YouTube, Instagram en andere kanalen waar mensen tegelijkertijd producent en consument zijn.”
De Raad hanteert volgens Velthuis een beperkt begrip van de mensen die nu nog geen toegang hebben tot kunst en cultuur. “De roep om regionalisering impliceert dat zij zich bevinden buiten de Randstad. Maar ook binnen de grote steden worden grote groepen niet bereikt, waaronder mensen met een andere etnische achtergrond. Bovendien wordt een belangrijke vraag niet gesteld: waarom de meeste makers bij elkaar in de Randstad zitten. Sociaalgeografisch onderzoek, hedendaags en historisch, wijst uit dat de clustering van talent een grote rol speelt in de ontwikkeling van creativiteit en innovatiekracht. Ik zou me bij grotere regionale spreiding afvragen wat dat betekent voor die clusters als de spoeling dunner wordt.”
Dat subsidies in de toekomst door één groot fonds zouden moeten worden verdeeld, is volgens Velthuis een slecht idee. “Aan fusies kleven altijd grote risico’s. Er kan een bloedgroepenstrijd ontstaan en schaalvergroting leidt vrijwel altijd tot meer bureaucratie. Het functioneren van de fondsen is bovendien onlangs nog stevig geëvalueerd en het eindoordeel was positief. Waarom dan zo’n ingrijpende operatie? Is het niet beter om één regeling te maken voor iedereen die nu buiten de bestaande regelingen valt? Of geef een van de fondsen expliciet die taak.”
Inzetten op meer innovatie en minder behoud
“Meer dan 50% van de BIS-gelden komt terecht in het westen van het land en ook de rest van de cultuursubsidies zit vast bij grote instellingen die al jaren worden ondersteund”, stelt Simon Mamahit, rapper, presentator en beleidsadviseur met wortels in de Nijmeegse hiphop en spoken word. Hedwig Sinnema, redacteur en zakelijk leider van Danscollectief Arnhemse Meisjes, valt hem bij. “De Rijksfondsen staan te springen om aanvragen uit niet-Randstedelijk gebied. Het probleem is echter dat als één aanvrager uit het oosten zo slim of groot is om aan te vragen de regio daarmee ook ‘klaar’ is.”
Er wordt met een en dezelfde bril gekeken naar aanvragers uit verschillende regio’s, die door hun geografische herkomst misschien minder ver zijn ontwikkeld. Daardoor krijg je een oneerlijke vergelijking.”
Als jonge zakelijk leiders die afgelopen jaar het ontwikkeltraject van De Generator Oost hebben doorlopen, hebben Mamahit en Sinnema veel nagedacht en gediscussieerd over het stelsel van bestel en hoe dat anders kan. Zij kennen de gevolgen van relatieve ondersubsidiëring in het oosten van het land. “We zijn grotendeels afhankelijk van projectsubsidies en daar kun je geen sterke organisatie mee bouwen”, vertelt Mamahit. “De toegankelijkheid van het stelsel bestaat nu vooral uit een uitnodiging om aan te vragen. Maar misschien is het beter te werken vanuit een curatiegedachte, waarbij er met geoormerkte budgetten voor regio’s maatwerk kan worden geleverd.”
Dat daarbij een breder begrip van kwaliteit en een meer omvattende definitie van kunst moet worden gebruikt, is volgens Sinnema van groot belang. “Er wordt nu nog steeds teveel ingezet op klassieke kunstvormen. Toen rockband De Staat een paar jaar geleden een bijdrage ontving, ontstond daar veel ophef over. Maar dat is precies de verbreding die we moeten nastreven. Ook om een betere kans te geven aan multidisciplinaire aanvragers die buiten de grenzen van de traditionele disciplines vallen.”
Een groot fonds zou daarbij kunnen helpen, denken de zakelijk leiders. “Maar alles staat of valt met de kwaliteit van de adviseurs. Die moeten kennis hebben van nieuwe uitingsvormen, anders blijft het geld gaan naar de partijen die al bekend zijn, met het idee dat het via trickle-down wel bij de kleinere spelers komt. Maar dat heeft nog nooit gewerkt.”
“Hetzelfde geldt voor de wettelijke verankering die de Raad voorstelt. Het gaat er niet om hoeveel geld provincies en gemeenten verplicht zijn te spenderen, maar hoe. De kans is groot dat een kaderwet alleen die instellingen beschermt die al jarenlang ondersteund worden. Als er dan bezuinigd wordt – en dat zal waarschijnlijk gebeuren in het ‘rampjaar’ 2026, als de gemeenten een verwacht begrotingstekort hebben van ruim €1 miljard – gaan eerst de kleintjes eraan. Wij pleiten ervoor dat het stelsel meer inzet op innovatie en minder op het behouden van de bestaande culturele infrastructuur.”
“De grote instellingen overleven ook wel zonder of met minder ondersteuning”, denkt Sinnema. “Het is tijd voor nieuwe organisaties, nieuwe leiders en een nieuwe invulling van de cultuursector.”
Stop de verfijnde vorm van uitsluiting
Gordon Cruden ziet in het advies van de Raad voor Cultuur één levensgrote blinde vlek. “Er wordt gepleit voor regionale spreiding en daar ben ik ook voor”, stelt de directeur-bestuurder van Stichting ZO! Gospel Choir. “Maar lokale spreiding blijft buitenbeeld. Als ik kijk naar onszelf in Amsterdam dan hebben wij te maken met een bijzonder scheve verdeling van kunstsubsidie. Wij zitten in stadsdeel Zuidoost, dat met ruim 150.000 inwoners bijna even groot is als Den Bosch of Amersfoort. Toch hebben we hier maar één theater met 167 stoelen en twee of drie gebouwen met een culturele bestemming.”
Behalve een gebrek aan culturele infrastructuur speelt ook de relatieve onbekendheid van zijn discipline Cruden parten. Als oprichter van het eerste professionele gospelkoor van Nederland kreeg hij vorig jaar voor het eerst in het veertienjarige bestaan subsidie. Hij juicht een bredere invulling van het kunstbegrip dan ook van harte toe. “Vrijwel al het geld gaat nu naar de klassiek georiënteerde koren en nieuwe genres krijgen geen erkenning”, stelt hij. “Dat ligt aan de opvattingen over wat kunst is, maar ook aan de personele invulling van de beoordelingscommissies. De commissie die onze BIS-aanvraag behandelde had bijvoorbeeld één persoon uit de popwereld en verder alleen mensen uit de klassieke muziek.”
In plaats van ‘bredere’ invulling van kwaliteit en kunst zou Cruden willen pleiten voor een ‘andere’. “Breder klinkt als verwateren en in de praktijk worden dan allerlei vormen van bezigheidstherapie tot de kunst gerekend. De koppeling van kunst aan sociaal-maatschappelijke taken zet bovendien de deur open naar instrumentalisering, terwijl wij puur op onze kunst-inhoudelijke kwaliteit willen worden beoordeeld.”
Cruden is wel voorstander van het stroomlijnen van aanvraagprocedures, met minder formulieren en eventueel hulp vanuit Rijksfondsen. “Subsidies aanvragen is inmiddels een professionele bezigheid geworden. Kleine organisaties hebben niet de mensen die dat kunnen en niet het geld om experts in te huren. Zo ontstaat er een vicieuze cirkel waarin al gesubsidieerde partijen goede aanvragen kunnen indienen en hun plek kunnen vasthouden terwijl de anderen achter het net vissen. Zo ontstaat een blijvende tweedeling. Het is uitsluiting op een verfijnde manier.”
Een gezamenlijk loket voor alle fondsen lijkt Cruden een goed idee omdat het de eenduidigheid van de regelingen ten goede zou komen. Maar hij is geen fan van een fusie tot één groot fonds. “Ik ben nog van de Mammoetwet, die alle voortgezet onderwijstypes tot één opleiding moest smeden en daar zijn ze gillend van terug gekomen. Zo’n grote organisatie is te log en verantwoordelijkheden kunnen te makkelijk worden ontweken. Nu kun je afzonderlijke fondsen aanspreken, maar ik betwijfel of je datzelfde gesprek bij een superfonds nog kunt hebben.”
Niveau kunstbeleid lagere overheden moet omhoog
Wat Roos Gortzak compleet mist in het advies van de Raad voor Cultuur is een visie op de internationale positie van de Nederlandse kunst. “Dat is tekenend voor deze tijd”, vindt de directeur van beeldende kunstinstelling Vleeshal in Middelburg. “In de nationale politiek zie je een vergrote focus op het eigen land en steeds minder interesse in wat er over de grens gebeurt.”
Gortzak detecteert sowieso een nivellerende toon in het advies van de Raad voor Cultuur, die zij bedenkelijk vindt. “Het pleidooi voor een bredere invulling van het kunstbegrip is problematisch. Zeker in de regio waar weinig kennis is op het gebied van kunst en cultuur. In beleidsstukken van de provincie Zeeland stond bijvoorbeeld ‘schilderijen’ tussen haakjes achter de aanduiding ‘beeldende kunst’. Als je de definitie van kunst op losse schroeven zet, bestaat het gevaar dat het begrip nog verder afneemt en daarmee ook de steun.”
Het oprekken van de begrippen kunst en kwaliteit getuigt volgens Gortzak van “gebrek aan respect voor specifiek opgeleide kunstenaars, kunsthistorici, curatoren en andere professionals. Waarom is er geen vertrouwen in de mensen die hun hele leven al met kunst bezig zijn voor het waarborgen van kwaliteit? Waarom moet iedereen kunnen meebeslissen?”
Hoewel de Vleeshal volgens Gortzak zonder rijkssteun niet meer zou bestaan, plaatst zij kanttekeningen bij het pleidooi van de Raad voor regionalisering. “Dat een instelling als De Appel buiten het stelsel valt omdat ze is gehuisvest in Amsterdam, vind ik niet goed. Er is een reden waarom instellingen geconcentreerd zijn in grote steden. Natuurlijk is het belangrijk om ook kunst en cultuur in de regio te hebben, maar de vorm moet wel passend zijn. Je kunt proberen in Zeeland artist-in-residence-programma’s op te zetten maar je kunt niet verwachten dat de kunstscene in Middelburg groter wordt dan wat qua inwonertal bij de stad past. Wat wel zou kunnen helpen, is een regeling die de pers stimuleert om meer te schrijven over de regio. Door aandacht in landelijke dagbladen worden regionale kunstinstellingen ook door hun eigen omgeving beter gezien en hoger gewaardeerd.”
Medeoverheden houden er volgens Gortzak nogal eens onrealistische verwachtingen op na. “Het niveau van het gemeentelijk en provinciaal kunstbeleid is vaak erbarmelijk. Op het moment hebben we geluk met een kundige en bevlogen wethouder voor cultuur in Middelburg en ook op het provinciehuis waait een positieve wind, maar dat kan zo weer omslaan na de lokale verkiezingen. Met een Kaderwet cultuur ben je er daarom nog niet. Het kennisniveau moet omhoog, desnoods door experts van buiten aan te stellen.”
“Een wettelijke verplichting zou gepaard moeten gaan met een percentage en een minimumbedrag dat aan kunst en cultuur wordt uitgegeven. Het zou ook goed zijn als de aanduiding ‘subsidie’ wordt vervangen door ‘investering’. En als kunst niet gekoppeld wordt aan sociaal-maatschappelijke taken. Laat kunst zijn eigen ruimte innemen. Vanuit die vrijheid ontstaat een koppeling die vernieuwender en bestendiger is.”
Een versimpeling van de procedures acht Gortzak wenselijk maar niet waarschijnlijk. “Alleen al de instapeisen van de drie codes vergen veel kennis en uitleg. De Raad zou ervoor kunnen kiezen de aanvraagprocedures radicaal te versimpelen en al die verantwoording eruit te knippen. Dan moet het trackrecord van de aanvrager voldoende zijn om op te vertrouwen.”
“Eén gedeeld loket voor aanvragen zou de stroomlijning van aanvragen kunnen verbeteren. En de samenvoeging van de zes rijksfondsen tot één fusiefonds zou best kunnen werken. Het geld dat wordt uitgespaard door het delen van de backoffice kan dan weer worden geïnvesteerd in de kunst.”
Meer geld voor onderbedeelde regio’s
Voor Fleur Albers, woonachtig in Overijssel en als beleidsadviseur cultuur werkzaam voor provincie Gelderland, is regionale spreiding het belangrijkste element in het rapport van de Raad voor Cultuur. “Het geld van het rijk gaat voornamelijk naar gebieden waar veel cultuuraanbod is. Dit blijkt uit de landelijke spreiding van instellingen die subsidie vanuit de BIS en de rijkscultuurfondsen ontvangen. In eerste instantie was er voor de periode 2021-2024 bijvoorbeeld geen geld van het Fonds Podiumkunsten voor Oost-Nederland, terwijl er wel degelijk aanvragen gedaan waren. Cultuurmakers in Oost-Nederland hebben ongelijke kansen voor landelijke subsidies. Een systeem van provinciale afdelingen zoals de Raad voor Cultuur voorstelt, zou kunnen zorgen voor een meer evenwichtige verdeling van subsidies.”
In Gelderland, de grootste provincie van Nederland, zetten ze al in op een meer evenwichtige verdeling van provinciale subsidies. “Gebieden als de regio Arnhem-Nijmegen en de Achterhoek verschillen niet alleen wat betreft cultuur en identiteit, maar ook de voorzieningen in deze gebieden verschillen”, constateert Albers. “In provinciaal onderzoek zien we terug dat daar waar relatief veel culturele voorzieningen zijn, er ook meer gebruik van wordt gemaakt. In regio’s waar in verhouding minder culturele voorzieningen zijn, worden die voorzieningen ook gemist.”
Er is daarom vanuit de provincie bewust gekozen om extra te investeren in een toekomstbestendige culturele infrastructuur in alle Gelderse regio’s, met specifieke aandacht voor cultuurparticipatie. “Daarbij kiezen we niet voor een uniforme aanpak, maar laten beleidsmakers in de regio’s zelf invulling geven aan het gebruik van die middelen.”
Vanuit de gedachte van één overheid is Albers voorstander van het beter onderling afstemmen en uniformeren van regelingen. Dat zou volgens haar de toegankelijkheid vergroten. Zo zijn de huidige regelingen vaak gericht op óf amateurs óf professionals. “Dat zien we in Gelderland, waar Nationale Jeugdorkesten Nederland uit Apeldoorn niet terechtkan bij Fonds Podiumkunsten omdat de deelnemers nog geen professionals zijn. Maar de deelnemers worden door het Fonds voor Cultuurparticipatie gezien als te ver gevorderde amateurs. Daarnaast hebben traditionele disciplines nog altijd meer kans op ondersteuning dan bijvoorbeeld multidisciplinaire aanvragers. Zo is Theater AanZ in Nijmegen met hun sociaal-artistieke profiel moeilijk in hokjes te plaatsen.”
“Het advies van de Raad voor Cultuur biedt mogelijkheden voor meer gelijke kansen voor makers en daarmee tot betere toegang tot cultuur voor het publiek”, stelt Albers. Die dan ook benieuwd is hoe een nieuw kabinet met het advies aan de slag gaat en hoopt dat beleids- en cultuurmakers uit alle regio’s bij de uitwerking worden betrokken.
Lees ook de andere artikelen in de KUNSTEN2030-reeks:
‘Kunst is deel van de oplossing, niet het probleem’
‘Terug naar de geest van Leonardo’
‘Weg van de hijgerigheid’
‘Jong geleerd, oud gedaan’
En lees hier de reactie van Kunsten ’92 op het advies van de Raad voor Cultuur: